Tot voor kort was nivellering met behulp van een theodoliet de enige manier om verticale grondbewegingen waar te nemen. Met deze techniek, die onveranderd is gebleven sinds het einde van de 19e eeuw, kunnen bewegingen trager dan 1 centimeter per jaar echter niet gedetecteerd worden. Sinds de opkomst van de ruimtegeodesie de voorbije 20 jaar kan deformatie van de aardkorst nu gelukkig gemeten worden met een ongekende nauwkeurigheid. We weten nu bijvoorbeeld dat de tektonische platen over het algemeen relatief star zijn, aangezien hun interne deformatiesnelheden minder dan 1 millimeter per jaar bedragen. Meer specifiek tonen GPS- en VLBI-metingen aan dat de relatieve horizontale beweging tussen Centraal-Europa en het gebied ten westen van de Rijnslenk kleiner moet zijn dan 0,6 mm/jaar. Mocht de beweging sneller zijn, dan had ze reeds gedetecteerd moeten worden. Om deze beweging preciezer te bepalen, heeft de Koninklijke Sterrenwacht een aantal langetermijnprojecten (met een looptijd van meer dan 10 jaar) opgezet:

  1. Continue metingen van de relatieve bewegingen aan weerszijden van de Feldbissbreuk, een randbreuk van de Roerdalslenk. Hiervoor werden twee vaste GPS-stations opgesteld in 1997, één in Bree (in de Roerdalslenk) en een tweede in Meeuwen (op het Kempens Plateau). Tot op vandaag konden geen relatieve bewegingen waargenomen worden tussen deze stations, die 7,5 km uiteen liggen. De kwaliteit van de metingen is dusdanig dat relatieve bewegingen sneller dan 0,5 mm/jaar opgepikt hadden moeten worden. Deze bovengrens is in overeenstemming met de hierboven vernoemde bovengrens bepaald met Europese GPS-netwerken.
  2. Sinds 1999 voeren we op regelmatige basis absolute metingen uit van de valversnelling in acht stations langs een profiel dwars door de Ardennen en de Roerdalslenk. Dit profiel is 140 km lang en wordt één of twee maal per jaar gemeten, wat zou moeten toelaten om de ruimtelijke variatie van eventuele verticale bewegingen te detecteren en deze te onderscheiden van fenomenen op grotere schaal zoals de postglaciale relaxatie.

    Figuur : Kaart met de verschillende stations waar regelmatig absolute metingen van de valversnelling worden uitgevoerd. Het grootste verschil in valversnelling dat in België wordt waargenomen, bedraagt ongeveer 2600 µm/s2 (of 0,00026 g). Na correctie voor de hoogte (“vrijeluchtcorrectie”) en voor de breedtegraad blijven nog verschillen over tot 600 µm/s2, die te wijten zijn aan de geologie (“Bouguer-anomalie”).

  3. In het kader van het toezicht op het gemiddeld zeeniveau worden sinds 1997 eveneens absolute metingen uitgevoerd te Oostende, bij de dienst Vlaamse Hydrografie – Afdeling Kust, op een afstand van 950 m van de getijdenmeter. Daarnaast worden sinds 2009 ook metingen uitgevoerd in Saint-Amand-les-Eaux (Noord-Frankrijk) in het kader van een samenwerking met het regionaal natuurpark Scarpe-Escaut dat door zijn lage ligging (20 m op ons meetpunt) bijzonder kwetsbaar is voor klimaatveranderingen.

    Figuur : Het gemiddeld zeeniveau meten is niet zo evident: men moet zich vergewisen van de stabiliteit van het meetpunt. Met andere woorden, wanneer het water stijgt, is het de zeespiegel die stijgt of de landmassa die zakt ? Absolute metingen van de valversnelling helpen deze vraag te beantwoorden.