Intensiteit
Intensiteit
De eerste schaal om aardbevingen te klasseren volgens hun belangrijkheid was de intensiteitsschaal, die in 1902 werd opgesteld door de Italiaan Mercalli. Deze schaal is gebaseerd op het begrip intensiteit, dit is een maat voor de gevolgen van de aardbeving voor de mens, zijn constructies en zijn natuurlijke omgeving, op een bepaalde plaats. Voor de komst van de eerste seismografen aan het eind van de 19e eeuw waren de enige beschikbare gegevens namelijk de manier waarop de trillingen door getuigen werden gevoeld, en de eventuele schade die erdoor werd veroorzaakt. De schaal van Mercalli is onderverdeeld in 12 intensiteitsgraden, aangegeven met Romeinse cijfers, van I (niet gevoeld) tot XII (totale verwoesting).
Van de schaal van Mercalli werden verschillende andere intensiteitsschalen afgeleid, waarbij telkens andere criteria werden gehanteerd om de verschillende intensiteitsgraden van elkaar te onderscheiden. In Europa werd de MSK-schaal, opgesteld in 1964 door Medvedev, Sponheuer en Karnik, het meest gebruikt. Deze schaal werd recent aangepast tot de Europese Macroseismische Schaal EMS-98.
In tegenstelling tot de magnitude is de intensiteit die bij een aardbeving wordt bereikt afhankelijk van de waarnemingsplaats. Over het algemeen neemt de intensiteit af met toenemende afstand tot de seismische bron (die zich bij grote aardbevingen tot ver van het epicentrum kan uitstrekken). De intensiteit in de epicentrale zone wordt als I0 aangeduid. De intensiteit kan echter toenemen wanneer de seismische trillingen versterkt worden door de aanwezigheid van dikke lagen los sediment in de lokale ondergrond (zogenaamd “site-effect” zie: Sterke Grondbewegingen).
Sedert 1932 voert de KSB na elke aardbeving die in België gevoeld wordt, een enquête uit naar de effecten ervan in België. Aan de hand van de gerapporteerde gewaarwordingen en de eventuele schade kan dan een zogenaamde macroseismische kaart opgesteld worden die de verdeling van de intensiteit van de aardbeving weergeeft. Op dergelijke kaart worden zones van gelijke intensiteit afgebakend door zogenaamde isoseisten. Hoewel deze methode grotendeels ontwikkeld werd vóór de ontwikkeling van de seismograaf, vormen macroseismische kaarten een welkome aanvulling op de metingen door seismografen. Ze geven een goed beeld van de complexe verdeling van de grondbewegingen en de aard van de aangerichte schade, ook op plaatsen waar geen meetinstrumenten zijn opgesteld. Deze kaarten spelen ook een rol bij het bepalen van de bouwcodes in ons land.
- NoordZee 1382;
- NoordZee 1449;
- Het Kanaal 1580;
- Verviers 1692;
- Düren 1756;
- Nukerke 1938;
- Roermond 1992.